top of page

De vaccins tegen het HP virus: de invloed van duistere krachten op beleid van naïeve overheid


Tot in het midden van de jaren ‘90 van vorige eeuw organiseerde de overheid in België en Nederland vaccinatieprogramma’s tegen zeven traditionele ziekten, waarvan er een aantal ook gekend zijn als kinderziekten. In Nederland omschrijft men deze zeven als de doelziekten van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). In Vlaanderen worden deze inentingscampagnes uitgevoerd door Kind en Gezin, ten behoeve van dezelfde doelgroep. De ziekten die het voorwerp vormden van deze publieke interventies en het jaar van invoering zijn de volgende:

  • Polio (B:1958) (NL:1957)

  • Difterie (B:1959) (NL:1953)

  • Tetanus (B:1959) (NL:1954)

  • Kinkhoest (B:1959) (NL:1954)

  • Rubella (B:1975) (NL:1974)

  • Mazelen (B:1985) (NL:1976)

  • Bof (B:1985) (NL:1987)


De logica achter deze publieke programma’s is de volgende: veel van deze ziekten kennen een belangrijke besmettingsgraad. Door vaccinatie verwacht men een hoge bescherming tegen het oplopen van de ziekte (incidentie). Door deze hoge bescherming vermindert ook het risico voor de bredere bevolking.


Risico-analyse


Deze logica klopt, tot op een bepaald niveau. Zo is de bescherming helemaal niet volledig en zeker niet definitief. Daarenboven moet men ook rekening houden met vaccinatieschade, een aspect dat steeds weer verdoezeld wordt. In een beperkt aantal gevallen loopt de (gezonde) gevaccineerde, die zich wilde beschermen tegen (toekomstige) ziekte onverwacht ernstige schade op. In uitzonderlijke gevallen kan dat zelfs tot levenslange invaliditeit en de dood leiden. Met andere woorden, men doet er goed aan om telkens een risico-analyse te maken: wat zijn de risico’s van de ziekte waartegen men zich wil beschermen en wat zijn de risico’s van de prik zelf?


Omdat deze inentingsprogramma’s worden uitgevoerd en gefinancierd door de overheid gaan de meeste burgers ervan uit dat de risico-analyse een zeer gunstige uitkomst had. Anders zou de overheid dit toch niet aanbieden én financieren? Deze aanname klopte ook wel enigszins in de beginjaren van deze publieke interventies (jaren ’50, ’60 en ’70). Maar in de loop van de jaren ’80 is de balans van de risicoanalyse gekanteld ten nadele van de inentingen. Vanaf de jaren 1990 veroorzaakten de inentingsprogramma’s zelf meer sterfgevallen en andere schade dan ze konden voorkomen door de vaccinaties.


1995-2019

In de onderstaande grafiek 1 zie je concrete gegevens hierover voor de periode 1995-2019 in Nederland. Daarin kan je vaststellen dat de dodelijke slachtoffers van de inentingen zelf (bruine kolommen) hoger liggen dan de kolommen met de sterfgevallen van de ziekten waartegen ze zich wilden beschermen. Let ook op de grijze kolommen van de levenslange beperking.

<