Onderzoek van New York University's Center for Social Media and Politics naar Russisch trollengedrag op Twitter in de aanloop naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 heeft "geen bewijs gevonden van een oorzakelijk verband tussen Russische trollen op sociale media en polarisatie en stemgedrag in de VS".

Dat betekent dat het jarenlange hysterische geschreeuw over Russische campagnes die de Amerikaanse democratie zouden corrumperen, flauwekul was. Nochtans was dat het narratief om steun te krijgen voor internetcensuur en een steeds grotere betrokkenheid van de Amerikaanse overheid bij de regulering van online meningsuiting.
Eigenlijk is het allemaal niet eens nieuws. Jaren geleden werd al vastgesteld dat het in Sint-Petersburg gevestigde Internet Research Agency onmogelijk enige invloed van betekenis kon hebben gehad op de verkiezingen van 2016, omdat de reikwijdte van hun activiteiten vrij klein was, en hun berichten meestal geen verband hielden met de verkiezingen.
Het enige nieuws is dat de massamedia er deze keer over berichten.

De Washington Post kopte: "Russische trollen op Twitter hadden weinig invloed op de kiezers van 2016". Wie het artikel zelf leest, ziet dat auteur Tim Starks erkent dat "Russische accounts geen meetbare invloed hadden op het beïnvloeden van kiezersgedrag". Probleem: de toevoeging van het woord "weinig" betekent dat iedereen die alleen de kop leest (de overgrote meerderheid dus) de indruk krijgt dat Russische trollen toch enige invloed hadden op de kiezers van 2016.
"Weinig invloed" kan van alles betekenen, behalve een enorme invloed. Maar de studie vond niet dat Russische trollen "weinig invloed" hadden op de verkiezingen; er werd helemaal géén meetbare invloed gevonden.
Starks doet geen enkele poging om in te gaan op het feit dat het mainstream nieuws jarenlang werd gedomineerd door de bewering dat Russische internettrollen de verkiezingen voor Donald Trump hebben gewonnen. Hij maakt bijvoorbeeld geen melding van zijn eigen Politico-artikel uit 2019 waarin hij de lezers vertelt dat de Russische Twitter-troll-operatie in de aanloop naar de verkiezingen van 2016 "groter, meer gecoördineerd en effectiever was dan eerder bekend."
Starks neemt ook niet de tijd om zijn lezers te informeren over alle valse berichtgeving die volgde na zijn artikel. Zo schreef David Ignatius van The Washington Post over de trollenfarm in Sint-Petersburg als "een geraffineerde Russische inspanning op meerdere niveaus om elk beschikbaar instrument van onze open samenleving te gebruiken om wrok, wantrouwen en sociale wanorde te creëren" in een artikel met de hysterische titel "Hoe Rusland het internet gebruikte om zijn duistere kunsten te perfectioneren".
Of NBC's Ken Dilanian (een bekende CIA-medewerker), die de Russische trollen op Twitter in de aanloop naar de verkiezingen beschreef als "een enorme, gecoördineerde campagne die ongelooflijk succesvol was in het verspreiden en versterken van zijn berichten".
Starks had dat gemakkelijk mee kunnen nemen in zijn artikel. Het zou de duidelijkheid en het begrip bij het publiek van The Washington Post zeer ten goede zijn gekomen.
Maar dat deed hij niet. En niemand in de massamedia deed het.
Het komt in het westen zelden voor dat mainstream journalisten hun collega's ter verantwoording roepen voor onjuiste berichtgeving, het faciliteren van propaganda of journalistieke malversaties, tenzij het gaat om leden van de tegenovergestelde politieke factie. Dat komt omdat westerse journalisten waardeloze, onderdanige lafaards zijn, wier hele leven draait om wederzijdse bevestiging en goedkeuring in hun wereldje.
Het zou een belangrijke taak van een journalist in de westerse wereld moeten zijn om de leugens, propaganda en wanpraktijken van andere westerse journalisten en persbureaus aan de kaak te stellen. Maar dat is het laatste wat hij zal doen, want westerse journalisten zoeken lof en goedkeuring, niet van het publiek, maar van andere westerse journalisten.
Dat zie je aan de manier waarop ze posten op Twitter, met hun kleine grapjes en verwijzingen naar insiders, hoe ze altijd met elkaar omgaan en elkaar wenken en signalen geven. Twitter is een geweldig venster om westerse journalisten te observeren, omdat ze daar echt alles laten zien. Let op hun lippendienst aan de macht van de status quo, hoe ze met elkaar omgaan, hoe ze andersdenkenden aanpakken als fanatiekelingen die een ketter verbranden. Als je ze goed bekijkt, wordt het duidelijk dat het beoogde publiek van de meeste van hun berichten niet het gewone publiek is, maar hun medeleden van de mediaklasse.
Westerse journalisten hebben een bizarre kudde-achtige mentaliteit waardoor de spot en afwijzing van hun klasse het meest nachtmerrieachtige scenario mogelijk is en de goedkeuring van hun klasse het krachtigst denkbare opium. Ze zijn doodsbang dat andere journalisten zich tegen hen keren, dat ze worden afgewezen door de mensen naar wier goedkeuring ze hunkeren als een drug, dat ze uit de groeps-chat worden geschopt. En dat is precies wat er zou gebeuren als ze in het openbaar geldige kritiek zouden uiten op de propaganda van de massamedia. En dat is ook waarom zoiets niet gebeurt.
De westerse mediaklasse is een afgezonderde, incestueuze circle jerk die er alleen om geeft indruk te maken op de andere leden. Het gaat er niet om een geïnformeerde bevolking te creëren of de machtigen ter verantwoording te roepen, het gaat om goedkeuring, opname en lof van de eigen gelederen, ongeacht de propagandistische verslaggeving die daarvoor nodig is. De Pulitzers zijn meestal gewoon een stelletje propagandisten van het imperium die elkaar trofeeën geven voor excellentie in propaganda.
Niets van dit alles zal nieuws zijn voor mijn vaste lezers, die waarschijnlijk begrijpen dat de rol van de massamedia niet is om te informeren, maar om instemming te creëren voor de agenda's en belangen van onze machthebbers. Maar we moeten er niet aan wennen, of uit het oog verliezen hoe weerzinwekkend dat is.
Het is belangrijk om duidelijk te maken hoe walgelijk deze mensen zijn. Je kunt nooit genoeg minachting hebben voor die freaks.